Het totaal aantal werkenden – werknemers en zelfstandigen bij elkaar – nam in het vierde kwartaal toe met 173 duizend. Daarvan waren 112 duizend vaste werknemer en 72 duizend flexwerker. Onder die 72 duizend waren 63 duizend flexibele werknemers en 9 duizend zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Het aantal zelfstandigen met personeel (zmp’ers) en meewerkende gezinsleden nam met ruim 11 duizend af.
De overgrote meerderheid van de toename in flexibele werknemers, namelijk 51 duizend, bestond uit onderwijsvolgende jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar. Het gaat in die groep vooral om oproepkrachten.
Minder zzp’ers onder flexwerkers
Afgezet tegen de werkzame beroepsbevolking (alle werkenden van 15 tot 75 jaar) groeide het aandeel flexwerkers net iets meer dan dat van de werknemers met een vaste arbeidsrelatie. Binnen de groep flexwerkers was een verschuiving te zien. Onder flexwerkers worden zowel flexibele werknemers gerekend als zzp’ers. Terwijl de groep flexibele werknemers groeide, nam de groep zzp’ers iets af.
Zzp’er relatief vaak man en ouder dan 45 jaar
Elke flexvorm heeft zijn eigen kenmerken. Zzp’ers zijn vaker man (61 procent), relatief ouder (59 procent is ouder dan 45 jaar) en hoog opgeleid (43 procent).Flexkrachten die voor een baas werken zijn over het algemeen iets vaker vrouw (52 procent), relatief jong (45 procent is tussen de 15 en 25 jaar) en veelal middelbaar of laag opgeleid (42 en 31 procent).
Binnen de groep flexibele werknemers zijn bijvoorbeeld oproepkrachten vaker vrouw (55 procent). Het gaat veelal om onderwijsvolgenden; ze zijn dus vaak relatief jong (69 procent is tussen de 15 en 25 jaar) en middelbaar of laag opgeleid (86 procent). Uitzendkrachten zijn juist vaker man (59 procent) en ouder dan de oproepkrachten (22 procent is tussen de 15 en 25 jaar).